Odijk
Gepubliceerd op 5 april in Verleden.
Heren
In de goederenlijst van de Utrechtse Sint Maartenkerk die tussen 918-948 moet zijn opgesteld, wordt de naam Odijk voor het eerst in de schriftelijke bronnen gebezigd als Iodichem. De tekst verwijst naar de situatie van vóór de Noormanneninvallen, zodat we mogen aannemen dat Odijk al zeker in de negende eeuw aanwezig was. Uit deze lijst blijkt dat de kerk éénderde van het gebied in bezit had. De andere tweederde met de curtis behoorde tot de koninklijke/keizerlijke domeinen die in 1002 door Otto III werden geschonken aan de aartsbisschop Heribert van Keulen. Deze schonk Odijk met de curtis en zijn koninklijke hoogheidsrechten in 1019 aan de benediktijnerabdij te Deutz bij Keulen. Dit klooster verkocht het goed in 1256 aan de graaf van Gelre. Deze verpandde Odijk ergens vóór 1313 aan de heer van Vianen. Daar de schuld nooit werd ingelost, bleef Odijk onder de heren van Vianen. Door de afwijkende eigendomsverhouding vormde Odijk binnen de landsheerlijkheid van de bisschop een enclave waar hij niets te zeggen had. Begin vijftiende eeuw gaf de heer van Vianen de hoge en lage rechtsmacht in leen aan de heren van Beverweerd. Sindsdien waren de eigenaren van Beverweerd ambachtsheer van Odijk. Ergens tussen 1547 en 1563 voerden zij het schepenrecht in. Aan de ambachtsheerlijkheden kwam in de Franse Tijd een einde. De gemeente Odijk die toen ontstond is in 1964 samengevoegd met de gemeenten Bunnik en Werkhoven.
Curtis en dorp
Bij de schenking van keizer Otto III aan Heribert is sprake van een curtis. Een curtis is een hof van waaruit de landbouwexploitatie geregeld werd door een vertegenwoordiger van de grondeigenaar, de hofmeier. Meestal ontspruiten uit dergelijke complexen nederzettingen, maar bij Odijk lijkt dit niet het geval. De curtis moet waarschijnlijk gezocht worden bij boerderij het Burgje of althans daar in de buurt. De curtis lag dus een stuk westelijker, ongeveer 500 meter van de kerk in het huidige dorp. Het dorp zelf kwam tot stand op een stuk gemeenschappelijk grond nabij de kerk, de Rietmeent. De eerste invulling van de bebouwing voltrok zich illegaal aan het einde van de Middeleeuwen, maar nadat dit gedoogd werd kon deze uitgroeien tot een kern. De kerk of kapel moet al in de dertiende eeuw zijn gesticht, maar werd in 1548 vernieuwd. Enkel de oude toren bleef staan, maar deze werd in 1820 afgebroken, zodat van het twaalfde-eeuwse kerkje niets meer rest. In 1964 kwam voor het eerst na de Reformatie weer een eigen Rooms-katholieke kerk in het dorp. Hij werd gebouwd aan de Meent tegenover de oude kerk. De groei van het dorp en buitengebied was minimaal. In 1748 telde Odijk 57 huizen, honderd jaar later 58. In 1859 waren er 451 inwoners en 1941 489. Pas na de Tweede Wereldoorlog kwam er groei. In 1957 werden 92 nieuwe woningen gebouwd en in 1960 kwamen er nog eens 61 bij. De groeistuipen hielden aan en in 1964 en 1969 volgden de bouw van twee nieuwe wijken. Vanaf 1981 werden met het plan Dalenoord nog eens 1000 eensgezinswoningen bijgebouwd. Bijna alle nieuwbouw werd ten noorden van de Meent gerealiseerd.
Spanningen in Odijk
De geschiedenis van Odijk kent weinig voorvallen. In 1481 tijdens de Stichtse burgeroorlog moest het dorp brandschatting betalen aan de stad Utrecht. De Reformatie gaat aan de bewoners voorbij, ze blijven Rooms-katholiek, maar verliezen wel hun kerk. In 1672 steken de Fransen wel het een en ander in brand. Ze leggen de hervormde pastorie in de as. De grootste gebeurtenis in de geschiedenis van het dorp ligt misschien wel in het nabije verleden, namelijk de jaren zeventig. De invasie van Utrechters naar Odijk bracht een tweespalt en cultuurschok teweeg. Planologisch moest Odijk stedelingen opvangen die in Utrecht geen betaalbaar huis konden vinden. Er kwamen veel progressieve, hoogopgeleide nieuwkomers die overliepen van ‘linkse experimenteerzucht’. Vrijheid, blijheid, zelfontplooiing, anti-autoritair opvoeden, naakt recreëren aan het Henschotermeer, partnerruil etc.. Het was een cultuurkloof die de Odijkers in tien eeuwen dorpsgeschiedenis nog niet hadden meegemaakt. Botsingen met oude dorpsbewoners bleven dan ook niet uit. Twee progressieve bewoners van Odijk destijds waren ex-priester en Tweede-Kamerlid voor de PPR, Dolf Coppens en PVDA’er Piet Reckman, bijgenaamd ‘de Lenin van Odijk’. Coppens was mede-oprichter van de stichting Korrelatie, die een tijdlang in Odijk gevestigd was en Reckman torpedeerde in 1977 met een motie de onderhandelingen tussen PVDA en CDA, waardoor het tweede kabinet Den Uyl ondanks de gigantische winst voor de PVDA er nooit meer zou komen. Een van de weinige acties die de conservatieve oud-bewoners van Odijk hem wellicht in dank hebben afgenomen. Reckman begon een soort oecumenisch centrum in Odijk, genaamd Sjaloom, waar discussies over kerkelijke en maatschappelijke vernieuwing werden gevoerd. Het werd een soort buurthuis voor de linkse beweging in Odijk, waar ook linkse prominenten uit het land kwamen. Door de individualisering viel de progressieve beweging in Odijk langzaamaan uiteen en werd Odijk wat het beoogd was te zijn: een forensendorp.
Middelen van bestaan
Odijk is eeuwenlang een agrarisch dorp geweest. Net als bij de andere nederzettingen in het Kromme-Rijngebied werd de akkerbouw eind negentiende eeuw vervangen door vee- en fruitteelt. De Kromme Rijn die langs Odijk stroomde, werd benut voor het vrachtvervoer van de agrarische producten. Aan de rivier lag een loswal. In 1870 werd de rivierbocht bij Odijk afgesneden, met als gevolg dat de afgesneden rivierarm niet meer onderhouden werd en ondiep werd. Na de oorlog kwam er enige bedrijvigheid in het dorp. De belangrijkste industriële vestiging was de KODAK-fabriek die van 1973 tot het einde van de eeuw in Odijk gevestigd was. Grootschalige bedrijven zijn niet aanwezig in Odijk, het is in hoofdzaak kleine nering.