Misdaad en straf; de criminalisering van de armen.

Gepubliceerd op 29 november 2024 in Verhalen. Geschreven door: Femke Suurenbroek

Man wordt op een schavot gesteld in Amsterdam, 1535 (Amsterdams Archief, (10094) 717)

Joan le Grand komt oorspronkelijk uit Bordeaux. Eigenlijk moest hij dienen in het Franse leger, maar hij heeft eerlijk toe gegeven dat hij een deserteur is en dus het leger zonder toestemming heeft verlaten. Nu bevindt hij zich in Wijk bij Duurstede, maar hij kan niet zeggen dat hij een voorbeeldige nieuwkomer is. Hij heeft namelijk gebedeld, heeft grote brutaliteit gepleegd, heeft ruiten ingegooid, heeft zich niet netjes gedragen tegenover vrouwen en heeft ook nog eens gedreigd om de huizen en (hooi)bergen in brand te steken als hij gevangen genomen zou worden. Toch is dat laatste gebeurt. Hij is gevangen genomen en moet voor het stadsgerecht verschijnen. Daar bekent Joan dat hij deze daden in zijn dronkenschap gepleegd heeft.  

Dit incident voelt misschien heel eigentijds aan, maar het speelde zich al in augustus 1684 af. Alle criminele daden en daders werden in een register van sententies gedocumenteerd, waaronder het geval van Joan le Grand [1]. In het register staan de namen van de dader(s), de omschrijving van het misdrijf en het vonnis. Joan kreeg een fikse straf. Hij moest op de markt op een schavot staan met een strop om de hals.  Vervolgens moest hij voor twaalf jaar naar het tuchthuis in Utrecht en werd hij verbannen uit de stad, steden en landen in Utrecht.  

Voor liefhebbers van true crime is de criminele rechtspraak een bron van verhalen en goed vermaak, maar daarnaast is deze rechtspraak ook van historisch groot belang. In de casus van Joan zien we namelijk een aantal interessante historische ontwikkelingen terug.    

Het feit dat Joan, en met hem vele anderen, veroordeeld is voor bedelarij is op zichzelf al een bijzonder fenomeen. In de middeleeuwen waren bedelaars namelijk bijna niet weg te denken uit het straatbeeld en mensen deden daar ook geen poging toe. In tegendeel, bedelaars werden vaak gesteund in de vorm van aalmoezen. Bedelaars werden aanvaard en getolereerd; het hoorde nou eenmaal bij het leven [2]. In de loop van de 16e eeuw begon dit idee te veranderen. De bevolking groeide erg snel en daardoor kwamen er ook meer mensen in de bedelarij terecht.  Bedelaars werden steeds zichtbaarder en zorgden voor steeds meer overlast [3].  Tegelijkertijd werden bedelaars meer en meer gemarginaliseerd en verstoten, omdat ze als een bedreiging voor de publieke orde werden beschouwd [4]. Dit wordt ook wel de criminalisering van de armen genoemd [5]. Men vond bedelaars lui en lastig en wilde hen verplicht aan het werk zetten. Daarvoor werden ze in zogenoemde tuchthuizen gezet [6]. 

Het tuchthuis was een redelijk nieuw fenomeen dat voort kwam uit de veranderende houding tegenover armen en bedelaars [7]. Ook in de middeleeuwen werden mensen gevangen gezet, vaak in een kelder of een fort. Gevangenschap werd bijvoorbeeld regelmatig in gezet als politiek middel om een tegenstander mee uit te schakelen. Ook werden mensen op een voorlopige plek vastgezet in afwachting van hun proces. Maar gevangenschap werd vrijwel nooit ingezet als straf. Misdadigers en mensen zoals Joan eindigden eerder dus nooit in een gevangenis of tuchthuis [8].  

In plaats daarvan werd er gebruik gemaakt van straffen als geldboetes, verbanning, verminking of de dood. Dit werkte efficiënter en was ook nog eens afschrikwekkend. Tuchthuizen werden in eerste instantie opgericht als alternatief voor jongere dieven en criminelen, voor wie de gewone straffen te zwaar leken. Het wereldbeeld was in de loop van de 16e eeuw ook veranderd. Naast het idee dat misdadigers een straf verdienden, ontstond het idee dat regelmatige arbeid deze mensen goed zou doen. Door middel van verplichte arbeid zouden deze mensen terug kunnen keren naar de maatschappij en omgevormd kunnen worden tot brave burgers. Ze werden dus heropgevoed [9]. In de praktijk bleek echter dat er vooral bedelaars in de tuchthuizen geplaatst werden en dat deze mensen vaak geëxploiteerd werden voor hun arbeid. Tuchthuizen gingen bovendien een steeds grotere rol spelen in het strafsysteem en het repressieve karakter nam steeds grotere vormen aan. Tuchthuizen werden zo de voorlopers van de hedendaagse gevangenis en het vindt dan ook nog steeds zijn weg terug in ons hedendaagse strafwet.  

De zaak van Joan le Grand laat zowel nieuwe als oude manieren van omgang met afwijkende mensen zien en weerspiegelt daarmee ontwikkelingen die in de maatschappij plaatsvonden. Ook de wijze van straffen en de ideeën hierover zien we terug. Enerzijds zien we de opkomst van tuchthuizen, de eerste gevangenissen, waar Joan twaalf jaar naartoe moest. Anderzijds zien we dat hij op het schavot werd gezet en werd verbannen uit de stad. Nieuwe ontwikkelingen en eeuwenoude praktijken bestonden dus gewoon naast elkaar.  

Joan le Grand is zeker niet de enige die zich misdragen heeft en in Wijk bij Duurstede is veroordeeld. Het is dus zeker de moeite waard om een kijkje te nemen in het gerechtsboek. En voor wie niet van criminele thrillers houdt, zit er ook altijd nog een historische werkelijkheid achter. 

Tuchthuis Utrecht, 1896 (Het Utrechts Archief; 31715)

Bibliografie 

[1] Het geval van Joan le Grand is te vinden in (067) 2 register van sententies

[2] Frans Koenraadt, ‘Vagebonden in woorden en daden, én in beelden.’ Tijdschrift over Cultuur & Criminaliteit 4 (2014) 2, 29-49.

[3] Ibidem

[4] Pieter Spierenburg, ‘From Amsterdam to Auburn an Explanation for the Rise of the Prison in Seventeenth-Century Holland and Nineteenth-Century America’ Journal of Social History 20 (1987) 3, 439-461

[5] Koenraadt, ‘Vagebonden in woorden en daden, én in beelden.’

[6] Spierenburg, ‘From Amsterdam to Auburn’

[7] Spierenburg, ‘From Amsterdam to Auburn’

[8] M. Mollat, ‘The poor in the middle ages: the experience of a research project’ in: T. Riis ed., Aspects of poverty in early modern Europe (Alphen aan den Rijn 1981) 29–39

Harding, B. Hines, R. Ireland, P. Rawlings, Imprisonment in England and Wales (Kent 1985)

[9]  Spierenburg, ‘From Amsterdam to Auburn’